Het overlevingspensioen is het recht dat weduwen of weduwnaars hebben op het pensioen van hun overleden echtgenoot of echtgenote.
Voorwaarden
Je hebt recht op een overlevingspensioen als:
- je minstens 45 jaar bent, tenzij je een kind ten laste hebt of minstens voor 66% blijvend arbeidsongeschikt bent. Voor ambtenaren en beroepen zoals mijnwerker bestaan er aparte regels.
- het huwelijk minstens één jaar geduurd heeft op het ogenblik van overlijden, behalve:
- als er een kind ten laste was waarvoor een van de echtgenoten kinderbijslag ontving
- als er een kind geboren is uit dit huwelijk
- als het overlijden het gevolg is van een ongeval of een beroepsziekte.
Als niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan je een tijdelijk overlevingspensioen aanvragen voor de duur van twaalf maanden.
Het recht op een overlevingspensioen vervalt wanneer je:
- hertrouwt
- een beroepsactiviteit uitoefent die niet meer aan de voorwaarden voldoet.
Procedure
De procedure hangt af van het pensioenstelsel waaronder de overledene viel.
Niet-ambtenaren
Indien jouw echtgenoot of echtgenote overlijdt en je een overlevingspensioen wilt krijgen, moet je een aanvraag indienen bij het gemeentebestuur of bij de bevoegde pensioeninstelling.
Ambtenaren
Indien jouw echtgenoot of echtgenote overleden is in actieve dienst, dan vraag je het overlevingspensioen aan via de laatste werkgever in de overheidssector of rechtstreeks via de Pensioensdienst voor de overheidssector (PDOS).
Indien jouw echtgenoot of echtgenote al gepensioneerd was en het rustpensioen beheerd werd door de Pensioensdienst voor de overheidssector (PDOS), dan wordt het dossier van het overlevingspensioen op naam van de langstlevende echtgenoot geopend.